Vaker obesitas bij lager opgeleiden en ouderen
1. In 2015 waren evenveel mensen te zwaar als in 2014. Hoe lager iemands
onderwijsniveau en hoe ouder iemand is, hoe vaker hij of zij overgewicht heeft.
Dit blijkt uit de Leefstijlmonitor 2015.
2. Van de laagst opgeleiden, mensen die ten hoogste basisonderwijs hebben behaald, heeft 65 procent matig of ernstig overgewicht. Van de hoogst opgeleiden is dit 35 procent. Bij obesitas is dit verschil groter: van de mensen van 25 jaar of ouder, die hooguit basisonderwijs hebben afgerond, heeft een kwart obesitas. Onder universitair opgeleiden is dat 6 procent.
2. Van de laagst opgeleiden, mensen die ten hoogste basisonderwijs hebben behaald, heeft 65 procent matig of ernstig overgewicht. Van de hoogst opgeleiden is dit 35 procent. Bij obesitas is dit verschil groter: van de mensen van 25 jaar of ouder, die hooguit basisonderwijs hebben afgerond, heeft een kwart obesitas. Onder universitair opgeleiden is dat 6 procent.
3. Ook leeftijd speelt een rol. Naarmate mensen ouder
worden, neemt het aantal gevallen van overgewicht toe. Van de jongeren heeft 12
procent overgewicht. Vanaf 20 jaar neemt het aandeel mensen met overgewicht
toe; 6 op de 10 mensen van 50 jaar of ouder is te zwaar. Minder dan 5 procent
van de 4- tot 20-jarigen heeft obesitas, bij de 40-plussers is dit ongeveer 17
procent.
Verdubbeling obesitas sinds de jaren 80
4. Sinds 1981 is het aandeel Nederlanders van 20 jaar of ouder met obesitas
meer dan verdubbeld. Het laatste decennium
lijkt deze tendens wat af te vlakken. Ook onder kinderen en
jongeren nam het vóórkomen van obesitas
in de loop van de jaren toe, maar deze toename was minder sterk. In 2015 was
het aandeel Nederlanders met overgewicht en obesitas vergelijkbaar met een jaar
eerder.
5. Of een laag opleidingsniveau de kans op overgewicht of obesitas
verhoogt, of juist overgewicht invloed heeft op opleiding, of dat beide het
gevolg zijn van andere factoren, kan op basis van dit onderzoek niet worden
vastgesteld. Mogelijk zijn zelfs alle drie waar. Ouderen hebben ook vaker
overgewicht en zijn vaker laagopgeleid. Daardoor bevinden zich onder lager
opgeleiden naar verhouding meer ouderen. Wanneer echter rekening wordt gehouden
met dat leeftijdsverschil, dan nog blijken laag opgeleiden vaker overgewicht te
hebben dan hoog opgeleiden.
Jongeren juist het zwaarst?
6. Vorige week was in het nieuws dat juist jongere generaties meer risico
hebben op gezondheidsproblemen door obesitas dan oudere generaties. Dit kwam
uit een onderzoek van het RIVM. De huidige
jongeren zijn op dit moment minder vaak te zwaar dan de huidige ouderen.
Maar toen de huidige ouderen jong waren, hadden ze minder vaak
gewichtsproblemen dan de jongeren van nu. Deze (kleine) stijging van het aantal
jongeren met overgewicht of obesitas betekent dat er in de toekomst
waarschijnlijk nog meer ouderen met overgewicht zijn.
Mogelijke oorzaken meer overgewicht bij
lager opgeleiden
7. In het boek Aan Tafel worden
verschillende redenen genoemd waarom mensen in achterstandsituaties
vaker kiezen voor ongezonder voedsel. Vers en gezond eten is in achterstandswijken
minder beschikbaar, in plaats daarvan zijn er veel prijsvechters met reclame voor ongezonde producten en snackbars
en fastfoodverkopers. Mensen met een kleine beurs kiezen vaker voor zoveel
mogelijk calorieën voor hun euro in de vorm van goedkoop, energierijk voedsel.
Ook zijn in deze wijken vaker gevaarlijke verkeerssituaties en minder parken en
speel- en sportgelegenheden waardoor mensen minder bewegen.
Iedereen kan bijdragen
8. Er is voor iedereen nog veel winst te behalen op het aanleren van
gezonde eetgewoontes en het gezonder maken van de omgeving. Op beide hebben
gemeentes invloed en hiervoor biedt het Voedingscentrum ondersteuning in de
vorm van informatie, richtlijnen en beleid.
9. Via de Jeugdgezondheidszorg (JGZ) kunnen we ouders bereiken met
relevante en goede informatie. Tijdens de consulten
is er echter weinig tijd om alle vragen op voedingsgebied te beantwoorden. Meer
aandacht en tijd binnen de Jeugdgezondheidszorg voor voedingsvoorlichting en de
rol van de eetomgeving bij het maken van voedselkeuzes kan daarom groot effect hebben op het eetpatroon van nieuwe
generaties. Vrijwel alle ouders komen bij de consultatiebureaus. Gemeentes
hebben hiermee een sterk instrument in
handen.
10. Daarnaast stimuleren we aanbieders van voeding tot een gezonder aanbod.
We bieden informatie en programma’s zodat kinderen gezonder eten aangeleerd
krijgen. Want het aanleren van goede gewoonten is veel eenvoudiger dan
verkeerde gewoonten afleren. Dit traject loopt van kinderopvang tot
schoolkantine. De richtlijnen Gezonde Kantines kunnen uitgerold worden naar
sport- en werkkantines, wijk- en buurthuizen, zorginstellingen en
ziekenhuizen.
11. Kortom, om dit voor elkaar te krijgen is de inzet en het voorbeeld van
ouders en vele andere partijen noodzakelijk.
Van de leerkracht tot de burgemeester, van de voetbaltrainer tot de
buurtwerker, van de huisarts tot de verzorgende, van de supermarktmanager tot
de cateraar, van de kapper tot de gymleraar, van de marketeer tot de fabrikant.
Allemaal hebben we een aandeel in het voorkomen en verminderen van overgewicht bij
jongeren, volwassenen en ouderen.
Bron: www.voedingscentrum.nl Deze tekst is bewerkt.
Vragen bij de tekst
1. Uit welke alinea of alinea’s bestaat de inleiding?
a)
alinea
1b) alinea 2
c) alinea 1 en 2
d) alinea 1 t/m 3
2. Wat is het onderwerp van deze tekst?
a) te
veel ouderen hebben overgewichtb) opleidingsniveau
c) overgewicht
d) in 2015 waren evenveel mensen te zwaar als in 2014.
3. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
a) Mensen
in achterstandsituaties kiezen vaker voor ongezond eten.b) Mensen met overgewicht hebben meer risico op gezondheidsproblemen.
c) Ouderen en mensen die laag opgeleid zijn hebben vaker overgewicht.
d) Sinds 1981 is het aantal Nederlanders met overgewicht verdubbeld.
4. Wat is het doel van de schrijver met deze tekst?
a) Hij
wil mensen amuseren met verhalen over de oorzaken van overgewicht.b) Hij wil mensen informeren over welke mensen vaker overgewicht hebben en hoe dat komt.
c) Hij wil mensen overtuigen om gezonder te eten en overgewicht op oudere leeftijd te voorkomen.
d) Hij wil mensen uitleggen hoe ze overgewicht kunnen voorkomen en wat ze moeten eten.
5. Op welke manier leidt de schrijver de tekst in?
a)
Hij vertelt
een korte ervaring van wat hij zelf heeft meegemaakt.b) Hij vertelt kort waar het artikel overgaat.
c) Hij probeert de aandacht te trekken door een onderzoek te noemen.
d) Hij geeft zijn mening over het onderwerp.
6. In alinea 2 staat: Bij obesitas is dit verschil
groter. Wat wordt er bedoeld met de term obesitas?
a) Matig
overgewichtb) Overgewicht
c) Ernstig overgewicht
d) Extreem overgewicht
7. In alinea 4 staat: Het laatste decennium… . Wat is een
decennium?
a) jaarb) tijd
c) periode van 10 jaar
d) periode van 100 jaar
8. Wat wordt er bedoeld met het woord ‘tendens’ verderop
in de zin?
a) looptijdb) mode
c) ontwikkelingslijn
d) stijging
9. Wat wordt er bedoeld met het woord ‘afvlakken’, zoals
in ‘deze tendens lijkt wat af te vlakken’.
a) geleidelijk
in hoogte afnemendb) minder vlakken zien
c) golfbewegingen maken
d) opstijgen
10. In alinea 4 staat in de één na laatste zin: het
vóórkomen van obesitas. Wat wordt er in
deze zin bedoeld met het woord voorkomen?
a) voor
de rechtbank verschijnenb) het gebeuren of aanwezig zijn
c) zorgen dat er iets niet zal gebeuren
d) de manier waarop iemand eruit ziet.
11. Waarom hebben juist de jongeren meer risico op gezondheidsproblemen dan ouderen?
a) Jongeren hebben nu meer overgewicht dan ouderen.
b) Jongeren hebben nu vaker overgewicht dan toen de ouderen van nu jong waren.
c) Ouderen hebben minder vaak gewichtsproblemen dan jongeren.
d) Ouderen hebben minder problemen met overgewicht dan jongeren.
12. Mensen in achterstandsituaties kiezen vaker voor
ongezonder voedsel. Wat wordt er bedoeld met de term achterstandsituatie?
a) situatie
waarin men achterloopt op mensen die voorlopen, je zit dan in een
achterstandssituatie.b) situatie waarin mensen minder hoog opgeleid zijn en minder geld te besteden hebben
c) situatie waarin mensen zitten die een achterstand met leren hebben, waardoor ze achter lopen.
d) situatie van mensen die niet in Nederland geboren zijn en die daarom een achterstand in de taal hebben
13. Wat wordt er
bedoeld met de term ‘prijsvechters’.
a) Bedrijven
die met elkaar vechten om een zo hoog mogelijke prijs voor weinig.b) Mensen die vechten om de prijs zo laag mogelijk te houden.
c) Reclames voor goedkope producten die bij andere winkels veel duurder zijn.
d) Supermarkten die hard concurreren door lagere prijzen te vragen dan andere aanbieders.
14. Wat kan een oorzaak zijn dat mensen in
achterstandswijken minder bewegen?
a) Door
gevaarlijke verkeerssituaties kunnen kinderen en volwassenen minder makkelijk buiten
bewegen.b) Er zijn genoeg speel- en sportmogelijkheden om buiten te bewegen, dus mensen hebben voldoende kansen.
c) Ze gaan nooit naar parken of sportgelegenheden om te bewegen, terwijl dat wel heel belangrijk is.
d) Ze hebben niet geleerd dat bewegen belangrijk is om de kans op overgewicht te verminderen.
15. Hoe zou de Jeugdgezondheidszorg kunnen helpen bij het aanleren van goede eetgewoonten?
a) Door aandacht te besteden aan voedingsvoorlichting
b) Door effect te hebben op het maken van voedselkeuzes.
c) Door tijdens consulten aan ouders te vertellen wat hun kinderen mogen eten
d) Door weinig tijd te hebben voor vragen op het gebied van voedingsgewoonten
16. Waar begint het slot van deze tekst?
a) Bij
alinea 8b) Bij alinea 9
c) Bij alinea 10
d) Bij alinea 11
17. Wat wordt er verwacht van ouders en mensen als
leerkrachten, verzorgenden en voetbaltrainers?
a) Zij
moeten het goede voorbeeld geven bij het aanleren van gezonde eetgewoontes.b) Zij moeten overgewicht voorkomen bij jongeren, volwassenen en ouderen.
c) Zij moeten zich inzetten voor Gezonde Kantines.
d) Zij moeten met elkaar in overleg om voorlichting te geven aan mensen in achterstandswijken.